We doen aan verschillende soorten beheer
Houthakbeheer is winterwerk noodzakelijk om typische en lichtminnende soorten (b.v. bosanemoon, gagel, wilde appel, rozen) te behouden, om kwalitatieve boszomen en variatie in stand te houden en dergelijke meer. Om de accumulatie van nutriënten terug te dringen wordt er ook strooisel weggehaald. Het hakhout wordt maximaal verwerkt tot brandhout. De fijne takken blijven enkele maanden liggen en worden bij voorkeur op het einde van de winter verbrand. Het hout is dan zo droog dat het op korte tijd is opgebrand. Hakselen is alleen mogelijk in de buurt van wegen die toegankelijk zijn voor machines. Op veel plaatsen is dat onmogelijk. Via loopplaten kan het hout naar toegankelijke wegen worden gebracht, maar dat is erg arbeidsintensief. Tijdens het hakhoutbeheer wordt er ook aan de bestrijding van de aanwezige exoten gedaan. Helaas wordt slechts een minieme oppervlakte als hakhout beheerd.
Heel veel tijd gaat naar exotenbeheer, zowel in de bossen, de ruigtes als in de houtkanten. Vooral Amerikaanse eik en Amerikaanse vogelkers zijn problematisch. Het maaien van jonge exoten helpt niet. Daarom wordt er inzet op het uittrekken, uitsteken en uithakken van exoten met boomwortelspade en/of bijl. Enkel als ze te groot zijn komt er een freesmachine op rupsen aan te pas (wanneer de bodem draagkrachtig genoeg is). Na het frezen is er vaak ook manueel reliëfherstel nodig.
Het inzetten van een schaapskudde voor een lichte bosbegrazing heeft een positief effect op de vegetatie maar is moeilijk te organiseren.
Over het algemeen is het aangewezen om twee keer per jaar te maaien.
Graslanden met veel heischrale soorten kunnen best vroeg gemaaid
worden (b.v. graslanden met blauwe knoop voor eind juni), maar over
het algemeen wordt er gestreefd naar een maaibeurt voor begin juli.
De tweede maaibeurt of toemaat is best afgerond kort voor het einde
van het groeiseizoen en dat valt steeds later.
De graslanden gaan
best kort de winter in zodat de rozetten maximaal aan fotosynthese
kunnen blijven doen in de winter. Vroeg maaien (vanaf eind
april/begin mei) heeft een gunstig effect op de vegetatie: de
concurrentiekrachtige soorten verliezen veel van hun vermogen
terwijl zeldzame soorten meer licht en ruimte krijgen.
Omwille van
de beperkte mankracht wordt er zo vroeg mogelijk begonnen
(afhankelijk van het weer, zeker begin mei) en wordt er doorgewerkt
tot december of zelfs januari. Dit is zeker niet optimaal omdat er
altijd graslanden zijn die te laat worden gemaaid. Een voordeel is
wel dat er gefaseerd wordt gemaaid. De gemaaide oppervlaktes zijn
gemiddeld 10-20 are groot, met uitschieters tot ruim 50 are.
Vaak worden ook interessante soorten of stukjes vegetatie ten
behoeve van de fauna gespaard (gefazeerd maaien).
Meestal wordt er met de bosmaaier
gewerkt omdat het een bedrijfszeker en gemakkelijk inzetbaar
instrument is. Sinds 2024 hebben we ook een electrische bosmaaier,
deze is veel stiller maar ook wat minder krachtig. We hebben een
grote batterij die je op de rug kan dragen, die gaat uren lang mee
maar weegt wel zwaar.
De maaibalk heeft meer problemen met reliëfrijke stukken
en is wegens minder wendbaar niet zo geschikt voor randen uitsparingen.
Maar hij heeft wel het voordeel minder
lawaaierig en veel sneller te zijn, vooral op lange, recht stukken.
Ook voor het maaien van mos en
zwaar, platgevallen gras is hij erg geschikt wegens veel krachtiger
dan de bosmaaier.
De messenbalk is gemakkelijk los te maken en zowel de machine als
de messenbalk kunnen zo gemakkelijk vervoerd worden in een gewone
auto met grote koffer.
Trilvenen zijn weinig of niet toegankelijk voor de
maaibalk. Zelfs met de bosmaaier kan het maaien er erg moeilijk
zijn.
Idealiter wordt het hooi gekeerd en droog gemaakt. Helaas is
daar te weinig tijd voor. Zeker in het groeiseizoen proberen we het
wat te laten drogen en wordt het met bosharken op regels gelegd.
Het
afharken gebeurt zo precies mogelijk zodat er open bodem is waarin
zaden kunnen kiemen. Bij het harken vallen er zaden op de grond.
Het afvoeren van het maaisel naar een maaiselhoop vraagt het meeste tijd.
Dit is dan ook de activiteit waarvoor we de meeste creatieve oplossingen proberen te bedenken.
Vroeger werd veel gewerkt met draagberries. Dit is zwaar werk, zeker bij nat weer.
Als het gras dicht bij de maaisel hoop ligt gebruiken we een grote kruiwagen en
een buizenkar ('marktkar') die we met enkele plaken groter maken.
Ook gebruiken we een klein zeil: één uiteinde van het zeil wordt tussen 2 planken
geklemd en met schroeven bij elkaar gehouden. Door de planken boor je dan gaten voor een touw.
Soms werken we met een treklier en zeil om het maaisel naar de kant te
trekken. De bodemdruk is dan zeer klein, maar het vraagt veel moeite om het
maaisel te verzamelen. Als het gras nat is kan er veel minder van op
het zeil gelegd worden.
Hier kan je een handleiding van de lier vinden.
We kopen tweedehands een vrachtwagenzeil van 13 m x 2,5 m en snijden het middendoor
zodat we er twee zeilen van kunnen maken. Elk uiteinde draaien we rond een stevige balk en
schroeven daar een plank. Hierdoor boren we gaten voor een nylon koord waaraan we een stevig touw
bevestigen. Voor 100 € heb je zo twee grote zeilen die jarenlang meegaan.
Het meest efficiënte is de inzet van de "Oxen" gebleken,
een kleine laadmachine op rupsen waarmee maaisel in een relatief
grote kipbak kan worden afgevoerd. De oxen kan bovendien een groot
zeil (6 m x 2,5 m) trekken waarmee bij droog weer grote volumes kunnen
worden afgevoerd. Het nadeel is dat de oxen wel wat oppervlakkige
bodemschade geeft en dat er toch wel wat bodemdruk is. Zeker als er
vaak over dezelfde zone wordt gereden is er toch wel sprake van
schade. Daarom wordt er gewerkt met vaste rijpistes en worden korte
draaibewegingen vermeden. Manueel of met een kleine handkar wordt
het maaisel naar de rijpistes gebracht. Op die manier wordt de
negatieve bodemimpact maximaal vermeden. De beperkte beschikbaarheid
van een oxen is een knelpunt.
Daarom hebben we besloten om zelf een ruspdumper aan te kopen en hebben
er een bak voor het hooi voor gemaakt. Hij is niet zo grote als de oxen en
vooral de ruspbanden zijn smaller. We noemen hem de "Pony".
Voor erg natte of gevoelige stukken leggen we een rij loopplaten van 3 m x 1 m x 1,5 cm
waarover we dan rijden met de oxen of pony. Dit vergt extra werk maar is veel
beter voor de bodem. In geval van een helling, of een zeil dat achter de pony of oxen hangt,
zullen de platen over de gladde bodem gaan glijden. Hiervoor hebben we tussenzetstukken
gekocht om de platen aan mekaar te bevestigen.
Het maaisel wordt afgevoerd naar
maaiselhopen die zo hoog mogelijk worden opgestapeld om de
oppervlakte te beperken. Idealiter worden die hopen zo snel mogelijk
afgevoerd om uitloging te voorkomen, maar dat lukt meestal niet.
Meestal worden de hopen maar één keer per jaar afgevoerd. De
maaiselhopen worden op een oude stortplaats verzameld, tot compost
verwerkt en afgevoerd. We hopen in de toekomst ook meer hooi te
kunnen maken met kleine machines.
Op minder kwetsbare percelen wordt de softrak ingezet. Een grote
maaier met afzuigsysteem en rupsbanden. Het voordeel is dat grote
oppervlaktes kunnen worden gemaaid, maar er zijn toch veel nadelen.
De bodemdruk is behoorlijk groot, de maairesultaten op reliëfrijke
stukken zijn niet optimaal, er kan minder precies worden gemaaid en
er wordt niet gehooid. Randen blijven meestal staan en verbossen na
verloop van tijd. Het is moeilijker om gefaseerd te werken.
Met tractoren kan er dan weer wel worden gehooid op de drogere stukken. Het voordeel is dat er echt gehooid kan worden waardoor de zaden kunnen vallen. De problemen zijn dezelfde als bij de softrak.
Omvormingsbeheer gaat meestal om het omvormen van verboste percelen
naar grasland.
De voorkeur gaat naar manueel werk, maar daar is te
weinig mankracht voor. Enkel de meest kwetsbare stukken worden
manueel gedaan.
Bij het kappen wordt het zware hout van de takken
gescheiden. Het wordt afgevoerd, eventueel met loopplaten en de
oxen. Soms blijft het brandhout ter plaatse tot het weer droger is.
Takken werden vroeger altijd ter plaatse verbrand, dat gebeurt nu
minder.
Jonge bomen en wortelende takken worden zoveel mogelijk met
de hand uitgehakt. Op die manier blijft het aantal stronken beperkt.
De losse strooisellaag wordt manueel afgevoerd om het terrein zoveel
mogelijk maaiklaar te hebben. Als het droger is worden deze lager
afgezaagd en met een stronkenfrees op rupsbanden uitgefreesd. Het
freesmateriaal wordt nadien manueel opgeruimd.
Als het maaiveld vlak
ligt, moet er gemaaid worden. Dat gebeurt zoveel mogelijk (tot drie
keer per jaar) om de typische soorten niet te laten wegconcurreren
door concurrentiekrachtige soorten. Hooilanden die nog niet optimaal
ontwikkeld zijn vragen bijkomende maaibeurten.
Veel tijd gaat er naar het stabiel houden van de waterhuishouding
die door beveractiviteit wordt verstoord. Om alle storende
beverdammen in het gebied open te zetten is een halve dag nodig. Dit
werk moet in sommige periodes één tot twee keer per week worden
herhaald. Soms helpt de Dienst Waterlopen, maar veel hulp is er voor
de rest niet. Meestal beperken we ons tot de meest prangende
locaties, ten koste van de andere activiteiten.
Enkele tips voor het open zetten van de beverdammen:
Sinds begin januari 2016 is het begrazingsproject gestart in
Vorsdonk. De schapen creëren een open, parkachtige structuur
met een rijke afwisseling tussen korte begraasde zones en
ruigere plekken en zones met struiken en bomen.
Die variatie en
dynamiek zorgt ervoor dat een veelheid aan planten en dieren zich
een geschikte plek weten te vinden.
Er is hard gewerkt om een raster
te plaatsen rond de percelen Grote Ridder, Driehoek, langs de
Visdonkerbeek enz. Daarvoor is een deel van de wilgenopslag gekapt.
Herder Patrick heeft zijn kudde naar Vorsdonk gebracht en dat levert
onmiddellijk mooie foto's op. Zeker als er heel jonge lammetjes bij
zijn...